Al ruim voor onze jaartelling verstonden verschillende beschavingen de kunst van het destilleren. Destilleren is feitelijk niet veel meer dan het aan de kook brengen van een vloeistof en het weer laten condenseren van de ontsnappende damp. Zo kon uit bloemenextracten parfum worden gemaakt en uit zeewater kon drinkbaar water worden verkregen. Als je nu een ‘good dram’ voor je neus hebt staan, kun je je maar moeilijk voorstellen dat hiermee de geschiedenis van whisky begint.

Hoe lang er al whisky wordt gedronken is moeilijk te zeggen. Tot de Middeleeuwen werd kennis en kunde vooral mondeling overgedragen. Volgens de Ieren brachten Franse monniken het geheim van destillatie rond 500 naar Ierland. In 521 stak St. Columba met zijn volgelingen over naar het eiland Iona aan de Schotse Westkust. Hoewel dit schriftelijk niet bewezen is, wordt aangenomen dat zo het geheim van destillatie in Schotland terecht kwam.

In 1170 vond de Engelse invasie van Ierland plaats onder Koning Hendrik II. Zijn soldaten keerden terug met een grote behoefte aan een drank die ‘uisceabeathadh’ heette. Dit betekent zoveel als levenswater. De naam ‘whisky’ zou een verbastering hiervan zijn, omdat de Engelsen het Gealic niet goed konden uitspreken. In het huidige Noord-Ierland, in de distilleerderij van Bushmills wordt verteld, dat er in 1276 al verhalen over deze drank bestonden.


De eerste schriftelijke verwijzing naar Schotse whisky stamt uit 1494. Broeder John Cor van Lindores Abbey kocht nabij Newbury in Fife malt, genoeg voor zo’n 35 kisten whisky. Tot dan toe was het nog wettelijk toegestaan om thuis te destilleren. Op iedere Schotse boerderij werd gerst verbouwd voor het voeden van het vee. De overschotten werden gebruikt voor het bereiden van drank. Zo konden ze in de wintermaanden een aandig beetje bijverdienen. Pas in 1505 kreeg het gilde van Surgeon Barbers in Edinburgh het alleenrecht op het destilleren en verkopen van aqua vitea, whisky dus, binnen de stad. Op 31 januari 1644 werd een Schotse wet van kracht, die accijnsheffing op alcoholische dranken mogelijk maakte.
In 1707 kreeg Engeland met de Act of Union het bestuur over Schotland. Sindsdien werden de accijnzen onder Engelse wetgeving geheven. Het innen van de belastingen was een hachelijke onderneming. Dit kwam onder andere door het feit dat veel van de illegale stokerijen ver van de bewoonde wereld en destijds moeilijk bereikbare Schotse Hooglanden waren gelegen. Verder hadden veel Schotten het gevoel dat de Engelsen met hun belastingen alleen maar hun autoriteit wilden opleggen. Pas in 1823 werd het stoken van whisky door een nieuwe wet legaal. Hiervoor kon men dan een vergunning aanschaffen en de eerste distilleerderij die een vergunning kreeg was de bekende 'Glenn Livet' in 1824. Veel van deze stokerijen bestaan tegenwoordig nog steeds, zoals onder andere 'Cardhu' en 'Old Fettercairn'.